In Hellevoetsluis daar staat een huis,
Ch: Hoera die ijzere man!
Daar zijn de damesvan Baggerman thuis,
Ch: Hoera die ijzere man!
Dan zingen wij vrolyk fal-de-ral-de-ra, wie gaat er mets on mee?
Wij varan naar Amerika, het schip ligt op de ree,
Wij varen naar Amerika, het schip ligt op de ree!
En in dat huis daar staat een stok,
Daar krijgen de dames mee op hun kop.
Een juffrouw die naar de kerk wou gaan,
Die liet haar hoofd met goud beslaan.
Aan ieder haar had zij een bel,
Het was gelijk een klokkespel.
En toen zij dan de kerk in gang,
Toen gingen die bellen van ring ting ting.
De Dominee die op zijn preekstoel zat,
Die dacht U wee wat een wijf is dat.
De koster die dit werk bezag,
Die was van streek de hele dag.
De dienstmeid die dit werk bekeek,
Die was jaloers de hele week.
En die dit lied al heeft gedicht,
Die kan er rijmen zonder licht.
At Hellevoetsluis there stands a house,
Ch: Hurrah the Iron Man!
There the Baggerman damsels, they are at home.
Ch: Hurrah the Iron Man!
Then we'll sing merrily - falderal-dera, who's coming with us now?
We are sailing for America, the ship lies in the roads.
We are sailing for America, the ship lies in the roads!
And in that house there is a stick,
With it the girls on their heads are hit.
One girl to church; oh, she wished to go,
She had her head all set with gold.
And on each hair she put a bell,
The noise was like a carillon.
And when she entered into church,
The bells all ringing, up the aisle she lurched.
The vicar in his pulpit there,
To himself he thought, what a damsel fair.
The verger looked at this strange sight,
He felt upset all day and night.
The serving maid who saw her there,
Was jealous of her golden hair.
And he who wrote these verses fine,
In the dark can make up any rhyme.